De omgeving van het centrum‎ > ‎De burchtruïne‎ > ‎

Deel 3

Na de bloei de teloorgang

Waar in het eerste deel van deze reeks de recente geschiedens van de ruïne werd verhaald, handelde het tweede deel over zijn oorsprong en evolutie, in de eerste plaats in zijn functie van verdedigingsbouwwerk.

In dit derde deel wordt nog eventjes ingegaan op de verschillende woonvertrekken.

In het vorige deel kwamen aan de weet dat de woonfunctie oorspronkelijk zeer bescheiden was en zich beperkte tot de massieve toren aan de linkerkant van de ingang (nr. 17).

Toch bleef de oorspronkelijk woontoren uit de 13de eeuw lang in gebruik. Het zou pas in de tweede heflt van de 15de en de eerste helft van de 16de eeuw zijn dat de woonfunctie een eerste keer werd uitgebreid.

Bij deze eerste uitbreiding valt in de hoofdzaal (nr. 34) vooral de monumentale schouw op. De vloer, die bestaat uit leisteenschalen geplaats in dambortmotief, wijzen op een primitieve vorm van wooncultuur.

Afgescheden met een tussenschot in vakwerk, was er daarnaast een kleiner zaaltje (nr. 35). Een kelder en een bijkomende open haard (nr. 36) vervolledigden deze eerste uitbreiding.

Daarna wordt heel geleidelijk de volledige rechterflank verder uitgebouwd. Zo werd nog steeds in de 16de eeuw een nieuwe wooneenheid (nr. 38) met bijhorende kelder (nr. 37) toegevoegd. Ook deze nieuwe wooneenheid was met leisteenschalen geplaveid, al werd ditmaal voor een ruitmotief gekozen.

In de eerste helft van de 17de eeuw een derde fase die voorzag in de bouw van stallen (nr. 39).

In teruggevonden teksten wordt ook nog het bestaan vermeld van onder meer een schaapskooi, een bierkelder en een smidse, maar het is de onderzoekers (voor zover bekend) tot dusverniet niet gelukt om deze plaatsen precies te lokaliseren. Evenmin werd de plaats van de kapel teruggevonden.

Aan de overzijde van de binnekoer waren er enkele gemeenschappelijke voorzieningen aanwezig, doch ook deze zouden dateren van de laatste dagen van het kasteel. Zo was er naast de woontoren een vergaarbak voor water (nr. 40; 1608-1609) die werd gevoed door geulen vertrekkende vanaf het hogergelegen platform.

Verder was er ook een oven met dubbele toegang (nr. 41) met daarnaast de bakkerij (nr. 42). De functie van de kamer met nummer 43 is niet nader gedefinieerd maar herbergt in de hoek de waterput van het kasteel. Deze put werd destijds uit de rotsen uitgehouwen en had (heeft ?) een diepte van 18,20 meter. De grote ruimte daarnaast (nr. 45) is 20 meter lang en deed dienst als hooizolder en graanschuur. Hierbij mag namelijk niet worden vergeten dat de door het kasteel geÔnde belastingen werden betaald met graan.